Resistentie ligt op de loer, bepaal tijdig nieuwe bestrijdingsstrategie

Ratten en muizen kunnen resistent raken voor bepaalde toxische stoffen. Het is daarom belangrijk te weten of de aanwezige populatie knaagdieren gevoelig is voor deze stoffen. Kijk daarna of de huidige aanpak volstaat en of een nieuwe bestrijdingsstrategie noodzakelijk is. Houd daarbij rekening met de aangescherpte eisen en het IPM-protocol. IPM staat voor Integrated Pest Management.

Print page

Ratten en muizen brengen vraatschade aan op melkveebedrijven, kunnen stalbranden veroorzaken en ziekten verspreiden. “Voorkom dat muizen en ratten gaan nestelen”, is het advies van Johan van Rooij aan melkveehouders bij het bestrijden van deze plaagdieren. Eén rattennest in het voorjaar kan aan het eind van het jaar een kolonie van duizend exemplaren opleveren. Bestrijding begint volgens de adviseur van Van Eck Bedrijfshygiëne met het nemen van preventieve maatregelen zoals het maaien van slootkanten en het opruimen van het erf zodat er geen schuilplaatsen zijn. “Als er geen beschutting is, voelen muizen en ratten zich minder thuis en zijn ze meteen zichtbaar voor hun natuurlijke vijanden.”

 

Gifstoffen hulpmiddel

Succesvol bestrijden van ratten en muizen berust voor 90 procent op preventie en monitoring. Het gebruik van gifstoffen (rodenticiden) is echter niet altijd te voorkomen, stelt Van Rooij: “Op een melkveebedrijf is voer altijd open en bloot aanwezig. Elk bedrijf is daarmee feitelijk een luilekkerland voor muizen en ratten.” Bij een bestrijding met gif is het belangrijk dat er voldoende van de toxische stof gegeten wordt en dat er niet te lang wordt doorgevoerd. Immers, bij een langdurige blootstelling van een kleine hoeveelheid gif raken ratten en muizen ongevoelig voor het gif waardoor ze niet meer sterven.

 

Gevoeligheid neemt af

Bastiaan Meerburg, directeur van het Kennis- en Adviescentrum Dierplagen (KAD) in Wageningen herkent dit. Hij noemt twee manieren waarop de gevoeligheid voor een toxische stof kan afnemen. De eerste is gewenning. Dit komt voor als de opname voor de toxische stof onvoldoende is en het lichaam de kans krijgt om ongevoelig te worden of sneller de stoffen af te breken en uit te scheiden.

 

Genetisch resistentie

De tweede vorm van resistentie betreft genetische resistentie. Bij deze vorm treedt er een mutatie op in het lichaam. Het betreft een verandering in de genen die ontstaat wanneer een eicel zich na bevruchting gaat delen. Mutaties komen met regelmaat voor. In veel gevallen worden deze ‘foutjes’ door actieve DNA-herstelmechanismen in de lichaamscel gerepareerd. Wanneer dat niet gebeurt, is de mutatie een feit. In sommige gevallen kan daardoor een plaagdier resistent worden voor een bepaalde toxische stof.

 

Specifieke genen

Er zijn momenteel vijf actieve stoffen op de markt die gebruikt worden in de verschillende soorten rodenticiden. Voor de toxische stof bromadiolon zijn genetische resistenties waargenomen. Ook voor difenacoum zijn meerdere genetische resistenties waargenomen (zie tabel ‘Resistentie in relatie tot giftigheid’). De tabel geeft aan op welke genen er resistenties zijn aangetoond. Als na onderzoek op een rat of muis blijkt dat een van deze genen aanwezig is in een populatie, is meteen duidelijk voor welke actieve stof het dier resistent is en welke niet. Aan de hand daarvan kan bepaald worden welke toxische stoffen te gebruiken voor de bestrijding.

 

Regionale verschillen

Michel Wimmers, hoofd van de afdeling Environmental Science Benelux bij Envu, herkent dat ratten en muizen ongevoelig kunnen worden voor bepaalde rodenticiden. Hij pleit daarom voor bewustwording bij melkveehouders. Het webadres http://guide.rrac.info/resistance-maps/netherlands/ geeft de actuele stand weer van een lagere gevoeligheid en resistentie voor bepaalde stoffen in Nederland. “Ga via deze website eens na of in jouw regio bij ratten en muizen resistentie is aangetoond”, adviseert hij. “Kijk daarna of de huidige aanpak van plaagdieren nog steeds adequaat is.” Overleg met een erkende bestrijder heeft de voorkeur. Deze persoon heeft zich gespecialiseerd in het herkennen van leefplaatsen van ratten en muizen en kan de beste preventie- en bestrijdingsstrategie ontwikkelen.

 

Doorvergiftiging voorkomen

Een adequate bestrijding met rodenticiden begint met de inzet van middelen waaraan ratten en muizen wél dood gaan maar die het minst toxisch zijn voor de omgeving, stelt Meerburg van het KAD. Dit verkleint de kans op doorvergiftiging. Bij doorvergiftiging leggen juist dieren het loodje die muizen of ratten op hun menu hebben staan, zoals uilen en katten. De huidige generatie rodenticiden doodt de ratten/muizen namelijk niet direct; ze moeten er een aantal dagen van eten. Een roofvogel, kraai of kat, die een verzwakte muis of rat opeet, kan zelf ook ziek worden en doodgaan. Doorvergiftiging is een belangrijke reden voor het inperken van het gebruik van rodenticiden door de overheid.

 

Bloed stolt niet meer

De meeste gebruikte rodenticiden van dit moment hebben hun uitwerking op het stollingsproces van het bloed, zoals bijvoorbeeld difethialon. Deze stof verstoort de werking van vitamine K waardoor bloedplasmaeiwitten hun werking bij de bloedstolling verliezen. Kleine wondjes of interne bloedinkjes - die optreden bij de stofwisseling – leiden daardoor tot de dood van muizen en ratten. Tegen middelen met difethialon is nog geen resistentie aangetoond. Enig nadeel van de huidige middelen is dat het vier tot twaalf dagen duurt voordat muizen en ratten sterven. Een snellere dood is vanuit ethisch oogpunt én vanuit de kans op doorvergiftiging wenselijk.

 

Nieuwe generatie middelen

Meerburg wijst op een nieuwe generatie van rodenticiden die in 2020 op de markt komt met de werkzame stof cholecalciferol. Het interessante van deze werkzame stof, is het geheel nieuw werkingsmechanisme waarbij nier- en hartfalen optreedt. Ratten en muizen sterven binnen één à twee dagen. De dieren hebben uiteraard geen resistentie ontwikkeld tegen dit nieuwe werkingsmechanisme waardoor waarschijnlijk alle ratten en muizenpopulaties gevoelig zijn voor deze werkzame stof. Ook is cholecalciferol minder toxisch voor het milieu en voor niet-doeldieren dan de huidige rodenticiden.

Regelmatig wisselen

Op melkveebedrijven waar Van Rooij komt, wisselt hij van werkzame stof op het moment dat het middel niet het gewenste resultaat heeft. Dit om resistentie te voorkomen voor de huidige toxische stoffen. De plaagdierbestrijder vindt dat er nog voldoende middelen voor handen zijn. Met een goed doordachte bestrijding, waarbij preventie en monitoring het uitgangspunt zijn, blijven deze middelen ook in de toekomst werkzaam en wordt de kans op resistentie verkleind. Van Rooij kijkt wel uit naar de nieuwe generatie middelen. Hoe sneller de stoffen werken des te beter het is. Want daarmee verkleint de kans op doorvergfitiging, resistentie en de overlast die plaagdieren geven.


Voorkomen van gewenning

Gewenning treedt op bij langdurig te weinig lokaas aanbieden waardoor ratten en muizen (net) niet doodgaan. Dit onderdoseren gebeurt wanneer muizen en ratten maar een klein gedeelte van hun dagelijkse voer uit lokdozen eten of wanneer de lokdozen niet tijdig worden bijgevuld. Consequent bijvoeren en planmatig werken is noodzakelijk. Enkele tips:
- plaats voldoende lokdozen (1 lokdoos/10m2, afhankelijk van overlast en situatie)
- controleer met grote regelmaat de lokdozen op opname van lokaas
- vul lokaas direct bij als het op is
- verplaats de lokdoos als er niet gegeten wordt
- stop bestrijding en verwijder het lokaas als de plaag voorbij is
- wissel van lokaas indien muizen en ratten niet, of niet snel genoeg, sterven bij gebruik van betreffend rodenticide


Maiskuilen en mestkelders favoriet

Maiskuilen en mestkelders. Dat zijn de favoriete leefomgevingen van bruine ratten op een melkveebedrijf. Vooral als de bruine ratten zich de maiskuil hebben toegeëigend, willen melkveehouders dat er snel wordt ingegrepen. Ze vreten het kuilplastic aan waardoor het voer bederft en kunnen via hun urine ziekten overbrengen op het vee, waaronder leptospirose. In het zuiden van het land huizen naast bruine ratten ook hun zwarte soortgenoten op het erf. Deze dieren zoeken vaak warmere plekken op, zoals bijvoorbeeld een geïsoleerd melklokaal. De zwarte rat is volgens Johan van Rooij van Van Eck Bedrijfshygiëne moeilijker te bestrijden dan de bruine rat. Ze zijn schuw en eten liever vruchten dan graan. Het is daarom moeilijker om deze dieren van het lokaas te laten eten.